Selecteer een pagina

Uitgevers versus knipselkranten

Algemeen
Al enige jaren woedt er een juridische strijd tussen aanbieders van knipselkranten en dagbladuitgevers over de juridische status van het verschijnsel knipselkrant. Michel Frequin (Juridische Zaken Nederlands Uitgeversverbond) maakt de balans op.


Papieren knipselkranten behoren tot de pers
Het begon tien jaar geleden met het arrest van de Hoge Raad in de zaak van stichting Reprorecht tegen de Vereniging van Openbare Bibliotheken (destijds NBLC genaamd). Stichting Reprorecht wilde een vergoeding voor de knipselkranten en knipselmappen in de openbare bibliotheken. De bibliotheken beriepen zich op artikel 15 van de Auteurswet: de persexceptie. Op grond van deze bepaling mogen korte feitelijke nieuwsberichten vrijelijk door de pers worden overgenomen en mag de pers zonder betaling ook met bron-vermelding actuele artikelen overnemen zolang het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden. Omdat bij de behandeling van de Auteurswet in de Tweede Kamer in 1985 de toenmalige minister van Justitie desgevraagd had geantwoord dat de knipselkranten van de overheid ook tot de pers mochten worden gerekend, oordeelde de Hoge Raad dat in Nederland het persbegrip zo ruim mocht worden uitgelegd dat papieren knipselkranten tot de pers behoren. Stichting Reprorecht verloor de zaak omdat de bibliotheken een beroep konden doen op die andere beperking voor de pers (HR 10 november 1995, NJ 1996, 177).
Uitgevers en auteurs ontvangen voor papieren knipselkranten geen reprovergoeding, maar hebben in potentie een sterkere juridische positie, namelijk een herlevend exclusief recht. Dit overnemen van artikelen is wettelijk toegestaan, totdat de rechthebbenden hun auteursrecht uitdrukkelijk uitoefenen. Na een uitdrukkelijk gemaakt voorbehoud kan het overnemen worden verboden of tegen een overeen te komen vergoeding worden toegestaan.
Alleen verbieden werkt niet; uitgevers moeten tegelijk laten zien dat zij een alternatief in de markt hebben of het gebruik willen en kunnen regelen. Het probleem was echter dat de uitgevers destijds in de meeste gevallen helemaal niet de rechten hadden om iets anders te kunnen doen met de artikelen van hun freelance journalisten dan (eenmalige) publicatie in de krant of het tijdschrift.

Uitgevers gaan rechten regelen
Het arrest van de Hoge Raad was niet voldoende om de uitgevers in beweging te krijgen. Dat gebeurde pas enkele jaren later met de opkomst van digitale technieken en internet. Toen kwam de discussie over het verkrijgen van rechten werkelijk op gang. Aan de CAO-onderhandelingstafel ging de discussie tussen NDP en NVJ. In uitgeverskring werd een interessante optie bestudeerd voor de markt van knipseldiensten en knipselkranten: de markt zelf direct bedienen vanuit een gezamenlijke onderneming en centrale databank, met de inhoud van alle dagbladen: central station. Die trein heeft het station echter nooit verlaten. Het beschikken over de vereiste rechten van freelance journalisten was nog niet gerealiseerd. Bovendien waren de uitgevers in de ongewisse aanloop naar het internettijdperk en e-commerce nog niet klaar voor een gezamenlijke aanpak en was de techniek nog niet voorhanden. De uitspraak in de zaak van de freelancers Mulder, Heg en Stam versus PCM uitgevers op 24 september 1997 overtuigde alle uitgevers wel dat er iets geregeld moest worden om berhaupt met hun dagbladen het internet op te kunnen. Vanaf 1998 bestaat er een experimentele betalingsregeling voor journalisten in dienstverband (die nog steeds voortduurt) en zijn uitgevers het ook gaan regelen met nu circa 95% van de freelancers.

Richten op de markt
Rond de eeuwwisseling konden de uitgevers zich eindelijk gaan richten op de markt: de commercile knipseldiensten en de grote ondernemingen en organisaties (waaronder de rijksoverheid) met eigen knipseldiensten. Men startte onderhandelingen met de commercile knipseldiensten en met de overheid, die aanvankelijk op niets uitliepen. De prijs die de uitgevers vroegen was voor de rijksoverheid veel te hoog. De Staat wilde voor elektronische abonnementen in feite alleen betalen wat ze betaalt voor papieren abonnementen. Bovendien weigerde ze te betalen voor het gebruik door de duizenden ambtenaren. Die situatie bestaat eigenlijk nog steeds.
Wel is er in september 2002 een doorbraak in de discussie met de commercile knipseldiensten: de rechtbank Amsterdam vindt dat deze diensten zich niet kunnen beroepen op de wettelijke uitzondering voor de pers en verbiedt deze activiteit. In 2003 sloten de betrokken uitgevers en de knipseldiensten een overeenkomst. Voor de uitvoering daarvan richtten ze een collectief administratie-kantoor in: Copyright Licentie- en Incassobureau PRO (CLIP), een sectie van de door het Nederlands Uitgeversverbond opgerichte Stichting PRO.

Doelstellingen CLIP
CLIP heeft twee doelstellingen:
zorgen dat de commercile knipseldiensten en vergelijkbare diensten kunnen blijven doen wat ze doen, maar dan met een afdracht van auteursrechten zodat de oneerlijke concurrentie dienaangaande met uitgevers wordt opgeheven en
het signaal afgeven naar de duizenden klanten van deze knipseldiensten en de rest van het bedrijfsleven en overheid, dat als men die knipsels weer zelf (intern of extern) gaat verspreiden men daarvoor een regeling met de uitgevers moet treffen.
Voor het kleinverbruik kan men bij CLIP terecht (voor de papieren knipselkrant en voor digitale doorlevering aan maximaal 5 medewerkers) en in geval van meergebruik (meer dan 5 medewerkers toegang en intranetgebruik) kan CLIP bemiddelen of doorverwijzen naar de verschillende aanbieders.

Evaluatie
Op 1 september 2004 startte CLIP de campagne een gratis knipselkrant kun je niet maken om het bewustwordingsproces te versterken. Die bewustwording werd versterkt door het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2005 in de zaak van de NDP tegen de Staat der Nederlanden, waarin werd gesteld dat de uitzondering voor de pers nooit bedoeld kan zijn voor het digitaal hergebruik van artikelen, in ieder geval niet op de structurele wijze waarop de overheid dat doet. De voorlichtingsdiensten van de overheid concurreren daarmee met de uitgevers die daarvoor eigen diensten hebben opgezet. Daarom is ook voor deze interne digitale knipseldiensten toestemming nodig van de uitgevers. Hiermee is aangetoond hoe belangrijk het uitgangspunt was dat er eerst een alternatief in de markt moet zijn. Voor de papieren knipselkrant voor intern gebruik geldt nog steeds het arrest van de Hoge Raad uit 1995; dat gebruik mag zolang het voorbehoud niet uitdrukkelijk is gemaakt.

Marktontwikkelingen
De knipselmarkt wordt momenteel sterk benvloed door het aanbod van publiek toegankelijke internetbronnen. Uitgevers bieden in toenemende mate service door met RSS-feeds de consument op de hoogte te brengen van nieuws op hun website. Attenderingsservices die werken met koppen en eventueel samenvattingen met hyperlinks naar de desbetreffende website, zoals HowardsHome, CLIPIT en binnenkort Googlenews, winnen terrein.
Het is een goede zaak dat uitgevers hun aanbod steeds meer marktgericht proberen te ontwikkelen, LexisNexis en ANP Business / Telegraaf kunnen al veel bronnen leveren en CLIP is voor een beperkt deel van de rechtenafhandeling al een centraal aanspreekpunt. Het kan echter nog veel beter.

Spookverhalen over auteursrecht
Onder deze titel hield hoogleraar intellectueel eigendom te Leiden, Prof. mr D.J.G. Visser, tijdens de openbare jaarvergadering van de Groep Nederlandse Dagblad Pers van 15 september jongsleden een pleidooi voor een meer marktgerichte benadering door uitgevers.
Naar zijn mening is het een spookverhaal dat het auteursrecht door internet gaat verdwijnen. De behoefte en de noodzaak om informatie exclusief te kunnen exploiteren is sterker dan internet. Uitgevers zullen moeten leren leven met het feit dat hyperlinken naar materiaal dat legaal op internet staat niet kan worden verboden. Maar uitgevers kunnen de toegang tot hun website desgewenst wel technisch en/of contractueel beperken. Bovendien kunnen zij misleidend en massaal hyperlinken verbieden via het databankenrecht. Het juridisch instrumentarium is dus voldoende om onwenselijk gebruik tegen te gaan als uitgevers daar goed mee omgaan.
Dirk Visser wees er wel op dat het auteursrecht geen exploitatie-vormen beschermt. De leesportefeuilles verdwijnen als uitgevers deze verhuur van tijdschriften niet meer zouden toestaan. En wanneer filmexploitanten ervoor kiezen om hun films via abonnnee-tv en goedkope dvds te exploiteren is dat jammer voor de videotheken. Bovendien beschermt het auteursrecht ook niet het medium cd of krant.
Net zoals internet niet kan worden genegeerd (vraag maar aan de muziekindustrie), kan volgens Visser ook de wens van de consument en de zakelijke afnemer niet worden genegeerd. De zakelijke afnemer wil dagelijks digitaal alle artikelen waarin hij genteresseerd is lezen zoals ze in de Nederlandse kranten verschenen zijn. Dat kon eerst niet worden geboden omdat de uitgevers de rechten niet hadden en de afnemers er nog niet van overtuigd waren dat het niet mocht zonder toestemming, maar dat is nu voorbij. Nu moeten volgens Visser de uitgevers er ook voor gaan zorgen dat de zakelijke klant kan krijgen wat hij hebben wil. Als je het zelf niet aanbiedt, moet je niet zeuren over het feit dat anderen het wel doen of dat de klant er zelf in gaat voorzien, aldus Visser.

Huidige vraagstukken
De uitgevers van kranten en tijdschriften die veelvuldig worden gebruikt voor de knipselmarkt staan op dit moment voor een aantal grote vraagstukken.
Hoe gaan zij de markt bedienen? Via verschillende partijen? Of gooien zij de wissel om en kijken zij weer naar een central station oplossing?
Hoe breken de uitgevers de impasse met de rijksoverheid open? Een regeling en het intrekken van het hoger beroep zal een belangrijke impuls geven aan het tot ontwikkeling komen van de rest van de markt.
Welk beleid wordt online gevoerd? Hoe maken uitgevers de markt duidelijk wat men met het gratis internet aanbod mag doen? Hebben uitgevers en redacties daar wel dezelfde ideen over, want als er intern geen duidelijkheid is, hoe kunnen zij dan verwachten dat de markt het begrijpt? Is ook hier niet mogelijk het antwoord dat uitgevers die online service zelf gaan bieden of als zij dat niet kunnen gaan samenwerken met de diensten die de internet-bronnen ontsluiten?
De trein is de afgelopen tien jaar moeizaam op stoom gekomen, maar heeft de laatste jaren een redelijke snelheid bereikt, zij het dat nog steeds sprake is van een stoptrein. Willen de uitgevers het niveau van een sneltrein behalen, dan zullen zij nu stappen moeten nemen.

Auteur: Michel Frequin Juridische Zaken NUV m.frequin@nuv.nl
468

Reactie verzenden

Share This