De residentie van een dramatisch overleden filmster, een verlaten gevangenis of een historisch rampgebied: locaties met een duister verleden blijken in trek bij toeristen. Dark tourism, zoals deze trend door onderzoekers is bestempeld, is de duistere kant van het cultureel toerisme, namelijk het in de vrije tijd bezoeken van plaatsen waar de dood of menselijk leed een grote sfeerbepalende rol speelt. Het is een groeiende vrijetijdsbesteding en wijst op een sterke maatschappelijke interesse voor zaken of plaatsen die met de dood te maken hebben. Waar komt die maatschappelijke interesse vandaan? En hoe kunnen erfgoedbeheerders op de trend inspelen?
Hoewel dark tourism als term relatief nieuw is, kent toerisme met een duistere weerklank zijn oorsprong in de Oudheid. In de tijd van de Grieken en de Romeinen bestond een sterke fascinatie voor de dood en de dodenwereld (Grieks: thanatos). Voor de Romeinse wereld valt er bijvoorbeeld te denken aan amfitheaters en gladiatorenspelen. De menselijke fascinatie voor de dood (gekoppeld aan toerisme) wordt daarom ook wel thanatisme genoemd; zij ontstaat vanuit de tegenstelling en tegelijkertijd ook de onontkoombare verbinding tussen de dood en het leven. Bij het bestuderen van het leven heeft de dood een magische positie en wordt door de levende mens vereerd maar ook op afstand gehouden. De dood heeft in deze periode ook een duidelijk zichtbare plek in de samenleving.
Middeleeuwse martelaren
In de Middeleeuwen wordt de snel groeiende Europese bevolking getroffen door grootschalige ziekte-epidemieën als de pest en cholera. Deze ziektes zorgen voor massale sterfgevallen, de totale Europese bevolking wordt zelfs met één derde verminderd. De dood is onvermijdelijk aanwezig. Ook wordt in de Middeleeuwen de vraag naar orde en rechtspraak groter, het straffen van een misdadiger wordt tot een openbare gelegenheid gemaakt om het volk genoegdoening te geven en als voorbeeld te stellen. Een leven na de dood maakt onderdeel uit van het gedachtegoed van vele geloofsovertuigingen. Zo gelooft men in Middeleeuws Europa dat ‘slechte’ mensen eerst in het vagevuur terechtkomen, een voorportaal van de hel, waar het opbiechten van zonden alsnog een plaatsje in de hemel kan opleveren. Vanuit het geloof in de opstanding van de doden willen mensen als compleet stoffelijk overschot begraven worden. Hierdoor is het niet ongebruikelijk om het lichaam van misdadigers na de dood nogmaals te straffen: een verminkt lichaam (of lichaamsdelen) kan bijvoorbeeld over verschillende locaties in een stad verspreid worden en tot verdere ontering aangeboden of opgehangen worden. Het confronteren met dode lichamen of lichaamsdelen is voor de Middeleeuwer een gewone gebeurtenis. Meestal worden de galgenvelden buiten de stadspoort naast de toegangsweg geplaatst zodat voorbijgangers automatisch geconfronteerd worden met rechtspraak en straffen binnen de stadsmuren.
De ongrijpbare magie van de dood wordt ook weerspiegeld in Middeleeuwse en vroegmoderne heiligenverering. Overblijfselen van heiligen – onder wie vele, op brute wijze omgebrachte martelaren – werden bijzondere krachten toegekend, vereerd en als ‘marketinginstrument’ gebruikt. Gelovigen liepen honderden kilometers om een relikwie van een heilige te aanschouwen, vaak daar geplaatst juist om een pelgrimsstroom op gang te krijgen. Hoewel de religieuze ervaring de hoofdrol voerde, hebben deze pelgrimstochten een zeker element van dark tourism in zich. Het organiseren van deze tochten was een slimme manier om heiligdommen te profileren en om te profiteren: pelgrims brachten geld mee en doneerden extra geld voor het onderhoud van bijvoorbeeld de kerk.
Teruggetrokken dood
Vandaag de dag is de dood grotendeels uit de samenleving verdreven. Mede door het heersende christelijke moraal (en het slecht kunnen omgaan met het wispelturige, onkuise karakter van de dood) is de dood in de 18de en 19de eeuw naar de taboesfeer verbannen. De dood mocht in het openbaar niet meer besproken worden, ‘het’ kreeg een plaats in de onzichtbare privékringen. Hiermee is de dood hygiënisch en klinisch geworden: sterven doet men thuis achter gesloten deuren. De samenleving wordt minder negatief beïnvloed door de dood, het leven staat in het teken van de ‘maakbaarheid’ en de ongeremde mogelijkheden, het juk van het ‘eindige’ leven is hiermee deels afgegooid.Met het verdrijven van de dood uit de hedendaagse samenleving krijgt de burger opnieuw interesse in het onafwendbare einde, maar anders dan voor Middeleeuwse pelgrims is het geen stichtelijke bijkomstigheid. Dit heeft te maken met het ‘verbannen’ of ‘uitfilteren’ van de dood uit de samenleving, door privatisering, medicalisering en professionalisering van instanties die de dood verder ‘afhandelen’.
In het gemeenschappelijke geweten blijft de interesse voor de dood echter sluimeren. Via de media en de popcultuur worden mensen continu herinnerd aan de dood. Dit kan door het zien van films, foto’s of krantenberichten of het luisteren naar bijvoorbeeld popmuziek. Het gaat dan vooral om de dood van een ‘ander’, vaak een onbekend persoon, soms in een buitengewone setting. Deze automatische distantiëring zorgt voor een voyeuristisch karakter, dit kan leiden tot het betuigen van medelijden of excessen als leedvermaak. Daarnaast heeft de groeiende welvaart en globalisering van de wereld het voor veel mensen mogelijk gemaakt om te reizen en toeristische bestemmingen te bezoeken. Plekken die met de dood of menselijk leed te maken hebben worden hierbij veelvuldig bezocht. Met het groeien van de toeristische industrie lijkt ook de markt voor dark tourism te groeien.
Van geschiedenis naar cultuurbeleid
Verschillende musea en instellingen gebruiken marketingmechanismen en sfeerelementen om op de interesse voor duistere en macabere plekken in te spelen en meer bezoekers te trekken. Het valt af te vragen valt wat bezoekers precies zoeken of willen zien. De dood kan door musea als entertainment ingezet worden, maar ook als realistisch of huiveringwekkend educatief middel. Een dark tourism locatie of museum kan worden ingedeeld in het onderstaande schema. De vraag- en aanbodzijde bepalen de intensiteit die daarna in verschillende grijstinten weergegeven kan worden. Hiermee wordt duidelijk of we met ‘softcore’ of ‘hardcore’ dark tourism bestemmingen te maken hebben.
Bij pale tourism wordt gerefereerd aan toeristen met weinig of beperkte interesse in de dood, die per toeval een duistere erfgoedbestemming aan doen. De erfgoedbestemming doet op haar beurt niets of nauwelijks aan het marketen van een duister verleden. Een voorbeeld hiervan is Museum de Gevangenpoort in Den Haag. Bezoekers lopen naar binnen uit interesse voor het gebouw, stellen vragen en doen mee aan een rondleiding. De interpretatie van het gevangenisgedeelte valt of staat met de mate van voorkennis omtrent de politieke gevangenen die er vast hebben gezeten. Zeggen ‘de gebroeders De Witt’ en ‘rampjaar 1672’ je niks, dan blijft het vooral een oud gebouw.
Dat zit anders bij grey tourism demand, waarmee wordt gerefereerd aan toeristen met een interesse in de dood en die een dark tourism bestemming aan doen die niet zo vermarkt wordt. Te denken valt aan het Mediapark in Hilversum, waar op 6 mei 2002 Pim Fortuyn werd doodgeschoten. Deze plek heeft zijn originele karakter verloren door een herindeling van de omgeving. Een kleine plaquette markeert de plaats van de moord. Jaarlijks komen hier individuele fans, sympathisanten en bezoekers van het Nationale Mediamuseum op af.
Bij grey tourism supply wordt gerefereerd aan locaties en musea met een bewust marketingmechanisme om de dood te verkopen, en hiermee het aantrekken van bezoekers met een matige interesse in de dood. Een voorbeeld hiervan is de Amsterdam Dungeon (onderdeel van een internationale franchise), die een pretparkachtige aanpak hanteert waar op niet-authentieke, haast komische wijze de ‘donkere’ geschiedenis van Amsterdam wordt behandeld. Hoogtepunt is een achtbaanritje boven een veld met bewegende 17de eeuwse grafstenen. De bezoekers komen voor het vermaak, niet voor serieuze contemplatie met de dood.
Bij black tourism, dark tourism in zijn zuiverste vorm, wordt gerefereerd aan bezoekers met een duidelijke interesse in de dood die bewust een dark tourism locatie bezoeken. De locatie speelt in op de vraagzijde door marketingmechanisme in te zetten en zichzelf als zodanig aan te prijzen. Hierbij kan gedacht worden aan het bezoeken van de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog of een concentratiekamp uit de Tweede Wereldoorlog. De sfeer van dood en verderf is op deze locaties sterk aanwezig en uit zich in een onpersoonlijk, massaal karakter. Authenticiteit en het tastbare karakter van de dood spelen een grote rol bij de intense beleving van dit erfgoed.
Diepere betekenis
Dark tourism is een vorm van erfgoedbeleving in de postmoderne wereld, het fenomeen heeft een nieuwe betekenis toegevoegd aan het spectrum van cultureel toerisme. Het door erfgoedlocaties inspelen op deze tendens is een logisch gevolg. Een groeiende algemene interesse in geschiedenis en het groeien van de toeristische sector zorgen voor een grotere vraag naar verschillende vormen van erfgoedbeleving. Met het inspelen op deze specifieke vraag door het marketen en positioneren van erfgoed wordt de locatie ergens in de vraag- en aanbodschema van Sharpley geplaatst. Het uiteindelijk goed op elkaar afstellen van vraag- en aanbodzijde is belangrijk. Een authentieke erfgoed locatie wordt mede door haar historie en inhoud een dark tourism locatie, het toevoegen van teveel marketingelementen (en weinig serieuze inhoud) maakt de locatie vooral een ‘tegenvaller’ bij een bezoek van het beoogde segment van het erfgoedpubliek.
Dark tourism geeft een extra betekenis aan het gezamenlijk verleden, dit gebeurt door het toegankelijk maken van, het beroepen op, en de representatie van het duistere kant zoals opgeslagen is in ons collectief cultureel geheugen. Dark tourism kan de consument (bij het kijken naar macabere voorstellingen) confronteren en aanzetten tot contemplatie omtrent de eigen sterfelijkheid. Uiteindelijk kan de confrontatie met de dood, verkregen binnen een sociaal acceptabele dark tourism locatie, leiden tot het omgaan met de ‘onvermijdelijke’ weg naar het einde. Het helpt bij het verkrijgen van informatie over de dood, om hiermee de kennis omtrent het leven te verrijken met zingeving.